TERUG :
NAAR STAMBOOM ALBERT ROELEFS
of:
TERUG:
NAAR HET LEVENSVERHAAL DERK SWIERS SR
Verslag
van kok Cornelis Bruin over 3-mast schip Nederland in zware
storm
opgetekend door M. Hoedemaker WZN
In
1909 had het 3-mast volschip “ Nederland “ een ongelukkige reis van Melbourne
naar Falmouth for orders. Op de reis naar Kaap Hoorn greep een droevig ongeluk
plaats. De kok Cornelis Bruin, die mij het verslag daaromtrent overlegde,
verhaalt het volgende:
In Juni 1908 vertrok het schip van Rotterdam per sleepboot naar Frederikstad in
Noorwegen waar het geschaafd en geploegd hout ging laden voor Melbourne in
Australië. Behalve Kapitein E. Sparrius; opperstuurman E. Mulder, van Groningen;
2e stuurman Zwaal, van Harlingen en de derde stuurmanh P. Van Tol, van
Rotterdam. Verder waren aan boord de zeilmaker, een Zweed die reeds vijf jaren
aan boord was en zelfs als Kapitein op een Engels zeilschip had gevaren, voor de
rest waren runners voor de reis naar Noorwegen aangenomen. Het zou niet volledig
zijn niet erbij te vermelden dat ook de timmerman L. Otto, van Kinderdijk; de
kok Cornelis Bruin , van Vlieland; een lichtmatroos A. Thans, van Rotterdam;
verder zeven jongens, waarvan twee van de Hulk, een van Bussum, een van Hoek van
Holland; B. Kroon van Vlieland, P. Diesbergen van Den Helder en een die Sas
heette, aan boord waren.
De “ Nederland “ lag 6 weken
te laden en hier werden acht matrozen gemonsterd.
In de Noordzee had het schip veertien dagen met tegenwind te kampen, waarna men
besloot benoorden Schotland om te zeilen. Met de 155ste dag liep het schip de
baai van Melbourne in Australië binnen, waar vier man van de bemanning naar het
ziekenhuis moesten wegens scheurbuik.
Na gelost te hebben werd in de voorhaven van Melbourne graan geladen in zakken.
Hier deserteerden alle matrozen en voor hen in de plaats monsterden twee Zweden,
twee Fransen, een Fin, een Engelsman en een gewezen Nederlandse marine-matroos.
Twintig dagen na vertrek uit Melbourne stierf de 2e stuurman Zwaal aan een
hartverlamming.
Enige dagen daarna stak een hevige storm op, met de wind ongeveer van achteren,
even van bakboord in. De “ Nederland “ lensde voor deze storm weg en de meeste
zeilen waren vastgemaakt, behalve de drie ondermarszeilen en het
voorstengestagzeil. Er liep een geweldige hoge zee met gevaarlijke brekers.
Bruin vertelde verder, dat hij een hut had dicht bij de kajuit en hij had vrije
wachten. Acht uur ‘s avonds van die bewuste nacht had de stuurman de wacht, doch
de kapitein bleef aan dek tot 10 uur en ging toen even op de canapé liggen, en
zei nog tegen de kok en de 3e stuurman dat hij de barometer nog nooit zo laag
had zien staan.
Bij het aflopen van de wacht kan het wachtsvolk niet van voren naar achteren
komen om de wacht te vervangen, aangezien het levensgevaarlijk was de midscheeps
te passeren door de enorme hoeveelheid water dat het schip overnam. Alvoren de
wacht vervangen was, was het reeds twee uur in de nacht geworden. De luiken
hielden zich goed, alleen het achterluik was niet pluis waardoor de lading
waterschade kreeg. Er werden plannen gemaakt om bij te draaien en het schip
onder de wind te brengen. Het vooronder marszeil dat er nog te veel bijstond zou
dan wegggesneden worden, want het zeil vastmaken was geen sprake van.
Plotseling werd de “ Nederland “, het was juist op eerste Paasdag 1909, door een
geweldige breker van achteren belopen, die alles meenam wat zich op het
achterdek bevond, te weten: het stuurrad met twee man, kaartenkamer met twee man
er in, ingeslagen schijnlicht, waardoor een zee van water naar beneden in de
kajuit en hutten liep.
De kapitein stond juist voor het kompas en een jongen stond in lij van de
kaartenkamer, beide verdronken, althans men zag ze niet meer terug. De
kajuittrap bevond zich in de kaartenkamer. Men kan zich indenken, toen de
kaartenkamer weggeslagen werd er grote hoeveelheden zeewater naar beneden
stroomden. Eén spaak bleef heel van het stuurrad. De opperstuurman vond men ‘s
ochtend om negen uur bekneld tussen de stuurboords talrepen.
Van drie uur v.m. tot negen uur v.m. was het schip stuurloos en ten prooi der
overkomende golven. De stuurman buitendien gewond zijnde aan zijn hoofd werd in
de kooi van de kapitein gelegd. Verder was de reling, reddingboten enz. over
boord geslagen. In de kok zijn hut stond bijna een meter water. Bruin vertelde
mij dat de derde stuurman riep: kom er uit kok want wij gaan naar de kelder. En
de kok heeft inderdaad getracht aan dek te komen, maar hij zag niets anders als
schuim en aan dek kon je niet staan. De slachtoffers waren kapitein Sparrius,
twee Zweedse matrozen, een jongen van Bussum en een Hollandse matroos.
Om acht uur ‘s ochtends kwam de zeilmaker naar het achterdek en werd gevolgd
door de timmerman en de overgeblevenden. Een man werd aan het roer gezet om het
stukslaan te voorkomen en kleden over het schijnlicht gebonden tegen het
indringende water, terwijl ruimte aan dek werd gemaakt om te lopen. De storm nam
toen af en werden de nodige zeilen aangeslagen of bijgezet en het schip kreeg
weer stuur, toen de timmerman het stuurrrad gemaakt had.
Er werd gestuurd op zon, maan en sterren, want de kompassen waren verdwenen. In
het begin werd er ‘s nachts opgedraaid. Er werd scheepsraad gehouden en de
zeilmaker, een oud-gezagvoerder, nam het commando op zich, en heeft het schip
veilig voor Coquimbo( Westkust van Zuid Amerika ) gebracht.
Men kan na het ongeval niet op Kaap Hoorn sturen wegens onvoldoende bemanning en
onvoldoende victualie. De dertigste dag na het ongeluk kwam het schip in
voornoemde haven binnen. De stuurman nam voor Coquimbo het commando over en trad
regelend op met de assuradeuren.
Na dertien weken daar gelegen te hebben, vertrok het schip naar Calao in Peru
waar een droogdok aanwezig was. Daar aangekomen was de stuurman geregeld dronken
en alles werd afgemonsterd en de jongens liepen weg. Toen de kok van boord ging
was de zeilmaker nog alleen aan boord. De stuurman werd opgestuurd om rekening
en verantwoording te doen in Bussum, terwijl Bruin afmonsterde bij de
Nederlandse Gezandschap te Lima in Peru. Hier kreeg hij een bewijs dat hij zijn
geld kon ontvangen bij de reder in Bussum. Hij is toen met een Engels schip te
Liverpool aangekomen en vandaar op eigen kosten naar Bussum gekomen, alwaar hij
zijn afrekening ontving.
Een Duitse kapitein en stuurlieden van een Duitse 4-mast bark zijn toen op de “
Nederland “ overgegaan en hebben het schip naar Cardiff gezeild.De zeilmaker
maakte de reis nog mee tot Cardiff en is door tussenkomst van de reder in de
Prins Hendrik Stichting te Egmond aan Zee opgenomen.
Dit was het verslag van de
kok Cornelis Bruin van Vlieland,
wonende te Woubrugge, Vrouwgeestweg 112, alwaar hij later is gestorven. Hij was
een zoon van Jacob Bruin die vroeger
kapitein
was geweest op het
3-mast schip “ Goede Verwachting “ en is met
het schip van de Groot van Vlissingen bij Pillau voor Dantzig gebleven.
Deze man was weer een broer van kapitein Gerrit Bruin
van het 3-mast volschip “ Adriana “, terwijl er
nog een broer
van deze beide was die kapitein is geweest n.l. Willem Bruin op de brik “
Gerardus “, ook van de Groot te Vlissingen en het laatst kapitein was
op de “Highlander“, een 3-mast volschip welk aangekocht was in Amerika voor een
Amsterdamse rederij.
De reder van de “ Nederland “ was
W.A. Huygens te Bussum.
M. Hoedemaker Wzn.
NB (JS): Gerrit Bruin was de echtgenoot van
Frouwina Swiers, een zus van opa Derk Swiers, zeeloods en lichtwachter van Schiermonnikoog.
TERUG naar
levensverhaal Derk Swiers Sr