Verhaal, ontleend aan de Groninger Volks Almanak 1919, blz. 134,135, GVA 1941, blz 176,177, GVA 1950 blz.66,67 en Nieuwsblad v/h Noorden onder de rubriek Noorder Rondblik voor 1981).
Johannes Dekens verleende zijn medewerking aan de eerste werkzaamheden van de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen die op 16 nov. 1784 werd opgericht. Tot eerste voorzitter werd benoemd ds. B.W.Hoffman, predikant te Middelstum van 1783 tot 1816, en ds. J. van der Linden van Sprankhuyzen, predikant te Kantens van 1789 tot 1846. Het eerste werk van deze maatschappij was uiteraard het samenstellen van een "wet" voor het nieuwe departement: deze werd in de vergadering van 26 aug.1801 vastgesteld. Artikel 2 hiervan omschrijft het doel als volgt: "Alles wat het algemeen nut van den Burger, voornaamlijk den mingeoefenden en minvermogenden kan bevorderen,zonder enig opzigt op onderscheidende denkwijze over Godsdienst en Staatkunde, de bedoeling en de werkzaamheid van de ganze Maatschappij zijnde, heeft ook dit departement gelijke bedoeling en zoekt dat nut te bevorderen voornaamlijk door verbetering van het schoolweesen, door de opvoeding der jeugd, door verligtinge des volks en door aankweeking van nuttige
konsten en wetenschappen".
In die tijd werd juist de band tussen kerk en staat geleidelijk aan doorgesneden. Daaruit kwam de vraag voort of er nog synodes georganiseerd zouden moeten worden. Deze kwestie van al of niet synode houden bracht veel verdeeldheid onder de gemeenten teweeg. Zo ook in de classis Middelstum. Hierdoor ontstond er een tijdelijke afscheiding en negen predikanten werden vervallen verklaard van hun lidmaatschap der classis.
De overige predikanten, waaronder ds. Dekens van Zandeweer en ds. van der Linden van Kantens (als felle patriotten bestempeld) zonden dan ook geen gecommitteerden naar de synode in de jaren 1798, 1799 en 1800. Het negental hield toen afzonderlijke vergaderingen te Uithuizen, waar zij afgevaardigden ter synode benoemden.
Hoe Dekens en Van der Linden c.s. dachten, blijkt uit de volgende zinsneden één hunner missiven: "Wat verstaat men door het Gereformeerde kerkgenootschap dezer landen, waarin wij predicanten zijn, en die ordeningen waarop wij tot leeraars in dat genootschap zijn aangenomen? Wij zijn predicanten van onze respectieve kerkgenootschappen of gemeenten en vinden noch in onze beroepsbrieven, noch in onze bevestiging, noch in de formulieren van eenigheid, eenige de minste verplichting om toe te treden tot, en ons en onze gemeenten te onderwerpen aan eene vergadering, die noch in politiek gezag, noch in den wil der gemeenten eenig radicaal heeft, maar die zich in weerwil zelfs van de meerderheid der classis heeft daargesteld, eene vergadering, die reeds bij hare eerste wording ons op het allerduchtigste bevestigt in ons denkbeeld, dat de wijze van bestaan en handelen derzelver niet alleen allerkostbaarts, maar tevens in alle opzichten allergevaarlijkst is. Wij verzoeken dus dat gij ons in het toekomende niet meer moeit, onze vrijheid verder niet betwist om ons te onttrekken aan het medehouden en erkennen der synode, zoolang dezelve òf niet door politiek gezag gelijk bevorens wederom zal zijn daargesteld".
De problemen waardoor Johannes Dekens uiteindelijk met twee andere predikanten werd afgezet en verbannen uit de provincie blijken uit het volgende: In 1784 had ds. Joh. Dekens een leessociëteit opgericht en een exercitie genootschap of vrijcorps en hij had openlijk van de kansel opgewekt daar lid van te worden. Dat vrijcorps oefende zich in het hanteren van wapens. De leden ervan patrouilleerden geregeld met een geladen "snaphaan" langs het wagenpad van Zandeweer. Tot ergernis van veel dorpelingen en met name de boerenarbeiders, die sterk aan Oranje hingen. Dat verwaande optreden van de leden van het vrijcorps prikkelde tot verzet en baldadigheid. Wie het namelijk waagde met een oranje strik te verschijnen werd gelast dat tooisel af te leggen. De orangisten vonden er iets anders op. Zij begonnen zich te bedienen van gele bloemen en zwierden daarmee al scheldend en zingend over de kleiwegen in en om Zandeweer.
Het conflict kwam tot een uitbarsting toen op een zondag in juni een stuk of wat boerenknechten uit Oldenzijl, getooid met koolzaadbloemen de kerk binnendrongen. Toen ds Dekens hen verzocht de kerk te verlaten gaven ze daar gehoor aan. Maar de volgende zondag kwamen ze in veel grotere getale terug.
Met een beklemd hart gingen de goede welgezinde huislieden van Zandeweer die zondagmorgen naar de kerk. Alles wees er op dat het een dag van grote beroering zou worden. Van heinde en ver kwamen drommen boerenknechten opzetten die - aldus het relaas van Dr. Wumkes (predikant te Zeerijp (1901-1906) - de stille landweg met ruw lawaai vervulden. Op hun hazenvellen mutsen en vilten hoeden staken pluimen van bloeiend koolzaad. Ze klotsten, zonder hun hoofd te ontbloten, het kerkje van Zandeweer binnen, met de bedoeling de godsdienstoefening te verstoren.
De Predikant keerde zich in een omstandig verhaal tegen "alle verstoringwekkende aanstootsleuzen" en "in Gods huis onbetamelijke bloemopschikkingen" en gelastte de indringers de kerk te verlaten. Maar het antwoord was een algemeen gegrinnik en heen en weer schudden van de gepluimde hoofddeksels van de rustverstoorders. De commandant van het vrijcorps liet toen het genootschap aanrukken. Nauwelijks kwamen de schutters met geladen "snaphaan" uit de kosterie te voorschijn of de hele groep indringers snelde via de koordeur naar buiten.
Het vrijcorps stelde zich bij de torendeur op om te beletten dat iemand bij het klokketouw kon komen. De orangisten hadden namelijk gedreigd de alarmklok te zullen luiden, tot een sein voor hun geestverwanten in de omliggende dorpen. Maar het werd daar bij die toren al gauw een gevaarlijke situatie, want velen drongen dreigend dichterbij. Het wapengenootschap vreesde het niet te kunnen omdat men ook nog benden volk uit de omtrek verwachtte. Er werden snel boden uitgezonden om de andere corpsen te ontbieden. Tegen drie uur kwam het corps van Middelstum; een uur later dat van Onderdendam en 's avonds arriveerden de corpsen van Eenrum, Baflo en Warfhuizen. Ook was bericht gezonden naar Groningen aan het gerechtshof.
Door dit machtsvertoon kon de rust worden gehandhaafd. Maar omstreeks zes uur kwam de predikant van Oosternieland, Ds Jacobus Janssonius zenuwachtig en gejaagd de pastorie van zijn ambtsbroeder Dekens binnen stormen. Hij had zich als fel patriot nogal gehaat gemaakt bij de het oranjevolk, dat hem wilde stenigen. Zijn pastorie werd voortdurend omsingeld door belegeraars en met stenen bekogeld. Hij had zelfs al op zijn belagers geschoten en geen enkel uit met een geladen pistool op zak. Hij riep de hulp in van het wapengenootschap. Hij kreeg een vrijgeleide van twaalf man en een onderofficier mee, toen hij 's avonds terug ging naar Oosternieland. Toen het gezelschap bij de eerste boerenhoeven van Oldenzijl was gekomen, hoorde men in de verte de klok luiden. Jong en oud bleek in het dorp op de been. Bij de kosterie, bij het rechthuis en de bakkerij stonden overal troepjes volk, die bedreigingen uitten en met stenen en kluiten gooiden. De kleine patrouille kwam behouden in Oosternieland aan.
In Zandeweer was men echter verre van gerust over hen, want het kleppen van de Oldenzijlster klok klonk de wapenbroeders verdacht in de oren. Besloten werd een detachement van zesentwintig schutters en vier officieren ter versterking naar Oosternieland te zenden. Deze schutters werden ook uitgejouwd. Van achter de heggen en over de sloten klonk het van: "Potrotten! Potrotten! wie sullen joe tou potvlies hakken!" Toen het onderhand rustig was geworden verlieten de meeste schutters de pastorie van Nieland. Twee schutters bleven ter bewaking achter. Op Zandeweer waren intussen de heren van het gerechtshof aangekomen. Zij stelden een streng onderzoek in, lieten de voornaamste belhamels arresteren en zorgden er voor dat de rust terugkeerde.
Toch had dit muisje een staartje voor de vrijcorps-schutters, want een aantal ingezetenen van Oldenzijl en Oosternieland beklaagden zich bij de hoge Justitiekamer over het feit, dat het wapencorps in de late avonduur door hun kerspel was getrokken "regelregt tegens de goede orde en placcaten van den Lande, waardoor moord en doodslag zou kunnen veroorzaakt worden."
De Hoofdmannenkamer gaf daarop de vrijcorpsen een ernstige waarschuwing. Dat was voor de patriotten een harde slag. De predikanten Dekens en Janssonius en alle patriottische pastores moesten op hoog beval de resolutie van de Justitiekamer openlijk van de kansel voorlezen.
De Ommelander vrijcorpsen protesteerden eendrachtig maar dit mocht niet helpen. Ze bleven louter particuliere clubs. Toen een jaar later hun leiders, onder wie de predikanten Bacot van Eenrum, Dekens van Zandeweer en Janssonius van Oosternieland, door de staten werden afgezet en wegens hun politieke drijven uit de provincie werden verbannen, verdwenen met hen de wapencorpsen uit de Ommelanden.
*********************