menig Rotterdammertje
mocht - ziek van hongersnood -
naar ’t
verre hoge noorden, het land van melk en brood
want in de koude
winter van 't
laatste oorlogsjaar
stonden er trouwe Groningers voor
hen met eten klaar.
ach, al die arme kinderen, zo
magertjes en bleek
plots heel alleen zó ver van huis, wat waren ze van streek
maar.... ondervonden
ze al
snel:
in Groningen is ’t fijn !
hier is de oorlog héél ver weg
’t kon hier
wel vréde zijn !
ze knapten zienderogen op en werden erg verwend
want Groningers doen ŕlles goed
daar staan ze om bekend.
Ook ik was Rotterdammertje, een
kind van bijna tien
en ja, ook ik heb ver van huis
dat jaar veel moois gezien
'k was er gelukkig !
nóóit meer bang
wat vlóóg dat jaar voorbij
en wat beleefde ik toch veel, daar op die
boerderij
wat leerde ik goed Gronings !
een
konijn
werd dus een ‘knien’
en
peentjes werden ‘worrels’
krootjes ‘baitn’,
pijn
was
‘pien’
maar...weer in Rotterdam terug
- dat vónd ik toch zo raar -
werd
'worrel'
plots
weer
‘peentje’
tja, zo noemen ze dat dáár.
de Groningers
bedanken is 't doel
van dit gedicht
met welgemeende warme groet
van
jullie......
‘lutje wicht’ !
Jopie.
***
naar
boven